Kleine Beau

(Read in English)

‘Dat kun je niet menen’, zeg ik geschokt. ‘Wat je daarnet zei, zei je alleen maar omdat je niet weet hoe de toekomst eruit zal zien.’

‘Laat ik je vertellen’, zegt Miranda beslist, ‘dat ik heel goed weet wat ik op dit moment wil, en dat is een toekomst waar dit klompje cellen hier, dat steeds groter wordt, geen plaats in heeft.’

Met een blik van afschuw wijst ze op haar buik.

‘Maar’, stamel ik, ‘dat klompje cellen is van ons beiden. Dat kun je niet zomaar weghalen zonder te vragen of ik dat ook goed vind.’

‘En waarom zou ik dat niet kunnen doen? Het is per slot van rekening mijn eigen lichaam. Ik beslis daarover, en niet jij. Jij hebt hier niets meer mee te maken. Je had van tevoren moeten bedenken dat als het fout zou gaan, het mijn beslissing zou zijn wat er mee gaat gebeuren.’

’Fout?’, herhaal ik, ‘waarom is een kindje een fout? Het is een nieuw mensje. Begrijp je niet dat het een klein wondertje is?’

Miranda lacht smalend. ‘Jij hebt zo makkelijk praten. Jij hoeft er niet negen maanden mee te sjouwen. Jij hoeft niet door een pijnlijke bevalling heen. Jij hoeft je baan niet op te zeggen als het geboren is. Jouw figuur komt er niet belachelijk uit te zien. Jouw huid wordt niet zover uitgerekt dat je blijvend littekens hebt. Jij kunt altijd blijven gaan en staan waar je maar wilt.’

Ze zinkt neer op het bankje dat langs de vijver staat.

Ze ziet wit.

De spanning van de afgelopen weken staat op haar gezicht te lezen.

‘Maar je hoeft het toch niet alleen te doen? Ik zal je zoveel ik kan helpen,’ probeer ik haar op andere gedachten te brengen.

‘Daar geloof ik niks van’, zegt Miranda gepikeerd, ‘we kennen elkaar amper. We hebben gewoon een fout gemaakt en die ben ik van plan op te gaan lossen.’

‘Je hebt gelijk dat we een fout hebben gemaakt’, zeg ik, ‘maar de oplossing die je aandraagt is geen goede oplossing.’

Miranda staat op.

‘We hebben genoeg gepraat voor vandaag. Ik ga terug naar werk.’

Meteen loopt ze weg.

Ik volg haar.

Abrupt draait ze zich om.

‘Laat me alleen’, zegt ze boos, ‘je hebt genoeg leed veroorzaakt.’

Vertwijfeld blijf ik op het pad dat langs de vijver loopt staan.

Is het werkelijk allemaal mijn schuld?

Ik ben zeker stom geweest en ik heb onnadenkend gehandeld, maar ik heb haar nooit gedwongen, argumenteer ik met mezelf.

Zij was er net zo goed zelf bij.

In de verte zie ik Miranda het pad aflopen.

Terug naar haar kantoor.

Hoe zullen haar ouders en collega’s reageren als ze te weten komen wat Miranda van plan is?

Zullen ze haar gelijk geven en vertellen dat ze baas in eigen buik is en dat het maar een klompje cellen is waar ze zich niet druk over moet maken?

Of zal er iemand zijn die haar vertelt dat er hulp beschikbaar is en dat adoptie een van de oplossingen is?

Dat er mensen zijn die graag voor haar kindje willen zorgen.

Ik kom er niet uit en ga ook terug naar mijn werk.

De rest van de dag zweven mijn gedachten bij een piepklein mensje dat ook mijn kindje is.

Langzaam, heel langzaam kruipen de maanden voorbij.

Waarom weet ik niet, maar Miranda heeft nog steeds geen beslissing genomen over het levenslot van Beau, zoals ik de baby noem.

Ik ga tijdens lunchpauze zo vaak mogelijk naar het park in de hoop dat Miranda er ook zal zijn.

De keren dat ik haar zie, knoop ik direct een praatje aan.

‘Hey, hoe gaat het? Kan ik iets voor je doen?’

De antwoorden zijn altijd hetzelfde.

‘Alles gaat goed. Ik red me best.’

Langzaam zie ik haar buik groeien.

Hoe graag zou ik mijn hand op de bolling van haar buik leggen en voelen hoe Beau schopt.

‘Mag ik eens voelen’, waag ik haar te vragen als ik haar op een dag uitgeput op een bankje zie zitten.

Het is warm en ik zie zweetpareltjes op Miranda’s voorhoofd staan.

Miranda schudt naar hoofd. ‘Nee, dat mag je niet.’

Dan ineens zie ik een verandering in haar ogen.

Ze gaat rechterop zitten.

‘Oké’, zegt ze, en ze pakt mijn hand en legt hem op haar buik.

Er beweegt van alles onder haar strakgespannen T-shirt.

Zijn het armpjes of beentjes die ik voel?

Ik weet het niet, maar het maakt me heel blij vanbinnen.

Zie je wel, denk ik, alles komt vast goed.

Wat de verandering in Miranda heeft veroorzaakt kan ik alleen maar raden.

Is ze een band met het kleintje aan het bouwen?

Het duurt nu nog maar een paar weken voordat Beau geboren zal worden.

‘Hoelang ben je van plan te blijven werken?’ vraag ik haar.

‘Zolang als ik lopen kan. Des te langer kan ik zwangerschapsverlof krijgen als de baby geboren is’, zegt ze.  

‘Dat is een goed idee’, zeg ik, ‘maar je weet dat ik je overal mee wil helpen, toch?’

‘Ja, dat weet ik. Dat heb je me verschillende keren verteld.’

Hoor ik het goed dat er een ondertoon van geïrriteerdheid in haar opmerking zit?

Ik verwerp die gedachte gauw.

De zomer is warm en het moet geen pretje zijn dagelijks zo’n zware, ongemakkelijke last mee te torsen.

‘Je hebt mijn telefoonnummer, toch?’ vraag ik.

Miranda knikt.

‘Zul je me bellen als de weeën beginnen, als de baby komt?’

Miranda knikt weer.

Dan waag ik het te vragen waar ik al een poosje mee loop.

‘Mag ik bij de bevalling zijn?’

Het hoge woord is eruit en gespannen kijk ik naar Miranda in afwachting van wat ze zal zeggen.

Er vormt zich een frons boven haar neus en ik verwacht dat ze zal weigeren.

Weer zie ik die lichte verandering in haar ogen en dan zegt ze tot mijn verrassing: ‘Ja, dat is goed.’

Een glimlach verschijnt op m’n gezicht. ‘Fijn, dankjewel’, zeg ik.

Twee weken later komt het telefoontje waar ik zo lang op heb gewacht.

‘Kun je naar het ziekenhuis komen?’ vraagt de verpleegster aan de andere kant van de lijn.

Ik hang op en stap in de auto.

Gejaagd rijd ik door het drukke verkeer van de stad.

Ik haast me door de gangen van het ziekenhuis naar de kraamafdeling.

Ik schiet een verpleegster bij de balie aan.

‘Waar kan ik de verloskamers vinden? Ik kom voor Miranda. Een verpleegster heeft me zojuist gebeld.’ 

De verpleegster bladert wat door papieren en geeft me het nummer van een kamer.

Ik loop in de richting die ze me wijst.

De borden die naar de verloskamers wijzen, wijzen in tegengestelde richting.

Ik voel me verward.

Toch loop ik door in de richting die de verpleegster me stuurde.

Een van de eerste kamers waar ik langs kom, heeft het nummer dat de verpleegster me gaf.

‘Wat?’, zeg ik hardop tegen mezelf, ‘dit is geen verloskamer.’

Ik stap naar binnen en zie in een van de bedden Miranda zitten.

Naast haar staat een wiegje van doorzichtig materiaal.

Er ligt een kindje in.

Verdwaasd stap ik op Miranda’s bed af.

‘Ik dacht dat je me zou bellen als de weeën begonnen, zodat ik de geboorte mee zou kunnen maken.’

‘Het ging allemaal zo snel, ik had helemaal geen tijd je te bellen.’

‘O, dat is jammer’, zeg ik alleen maar. ‘Is alles goed met de baby? Is het een jongen of een meisje?’ vraag ik.

‘Het is een meisje’, zegt Miranda.

Ik buig me over het wiegje en zie een klein gezichtje onder een roze mutsje uitkomen.

Kleine vuistjes liggen samengebald naast het gezichtje.

‘Wat is ze mooi, zeg’, fluister ik.

Miranda glimlacht.

We praten wat over en weer en dan vraag ik wanneer ze naar huis mag.

‘Morgenochtend om een uur of 11’, zegt Miranda.

‘Ik kom je ophalen’, zeg ik, ‘en ik breng jullie naar huis.’

‘Dat is goed’, zegt Miranda. ‘Kom maar niet te vroeg, zodat ik op m’n gemak kan douchen en me klaar kan maken om te vertrekken.’

‘Oké’, zeg ik, en nadat ik nog een keer met m’n vinger langs het piepkleine wangetje heb gestreken, neem ik afscheid van Miranda.

‘Tot morgenochtend’, zeg ik.

Miranda glimlacht.

En weer zie ik die verandering in haar ogen.

Wat is dat toch?, denk ik verward.

Met een gevoel alsof ik de koning te rijk ben, stap ik de zaal af.

Ik spreek nog even dezelfde zuster aan die bij de balie staat.

‘Dat was wel heel snel gegaan, begreep ik van Miranda.’

De zuster kijkt me verbaasd aan. ‘Als je 16 uur snel vindt’, zegt ze laconiek.

Ik ben even uit het veld geslagen.

Ik zeg niets en glimlach alleen schaapachtig.

Hoe had ik zo dom kunnen zijn om te denken dat ze me bij de bevalling zou willen hebben?

Toch jammer, denk ik, terwijl ik de gangen doorloop naar de uitgang.

De volgende ochtend ben ik vroeg wakker, maar ik respecteer Miranda’s verzoek om niet te vroeg te komen.

Om precies 11 uur sta ik voor de kamer waar Miranda en de baby zijn.

Ik ga naar binnen.

Alleen een verpleegster is er die in de stoel naast het wiegje de baby de fles geeft.

Ik kijk de kamer rond.

‘Waar is Miranda’, vraag ik aan de verpleegster.

Die haalt haar schouders op en wijst op een envelop op het kastje naast het bed.

‘Die is voor jou’, zegt ze.

Ik gris de envelop van het kastje en rits deze open.

‘Ik heb aan jouw verzoek voldaan. Nu is het jouw beurt om voor de rest te zorgen’, staat er op het papier dat erin zit.

‘Waar is Miranda’, vraag ik nog een keer aan de verpleegster.

‘Ik weet het niet’, zegt ze, ‘ik heb haar al een poosje niet gezien.’

Ik grijp mijn telefoon en toets Miranda’s nummer in.

‘Dit telefoonnummer is niet in gebruik’, klinkt het in m’n oor.

‘Het lijkt erop’, zeg ik van streek tegen de verpleegster, ‘dat Miranda de zorg voor de baby aan mij over heeft gelaten.’

‘Hoe ga je de baby meenemen?’ vraagt de zuster bezorgd. ‘Heb je een Maxi-Cosi?’

Ik schud mijn hoofd.

‘Ik heb helemaal niets voor de baby’, zeg ik verwilderd.

‘Dan ga je beter het een en ander aanschaffen’, zegt de verpleegster. ‘Ik pas zolang wel op de baby.’

In paniek ren ik het ziekenhuis uit.

Waar in ‘s hemelsnaam ga ik spullen voor de baby kopen?

Ik parkeer mijn auto in de garage onder het grootste warenhuis dat de stad rijk is.

Een uur later laad ik alle spullen die de verkoopster me aanraadde in de achterbak van m’n auto en rij ik terug naar het ziekenhuis.

Met de Maxi-Cosi aan m’n arm ga ik de gangen door, de zenuwen gierend door mijn lijf.

De verpleegster helpt me de baby in de Maxi-Cosi te zetten.

Alle instructies die ze me geeft, glijden langs me heen.

Nu met een wat zwaardere Maxi-Cosi verlaat ik het ziekenhuis.

Thuis plof ik op de bank neer.

Ik voel me schuldig.

Heb ik de paniek die Miranda voelde toen ze wist dat ze zwanger was, te laag ingeschat, er te gemakkelijk over gedaan?

Ik sla m’n handen voor m’n gezicht en blijf zo zitten.

Vanuit de Maxi-Cosi komt gekerm.

Ik veer op.

Wat moet ik nu doen?

Wat zei de zuster ook weer over voedingstijden en schone luiers?

De klok wijst de volgende voedingstijd aan.

Ik rommel in de tas met babybenodigdheden en haal er een blik poedermelk uit.

Nadat ik de instructies drie keer heb gelezen, schep ik wat poeder in een flesje.

Water erbij, schudden en klaar is Kees, toch?

De fles voelt koud aan.

Dat is vast niet goed voor het buikje van de baby.

Ik herinner me de flessenwarmer die de verkoopster me aanraadde.

Niet veel later zit ik met de baby op schoot.

Ik slaak een diepe zucht.

Tot zover gaat het goed.

Ineens ga ik rechtop zitten.

Wat moet ik met de baby doen als ik overmorgen weer naar werk ga?

Ik kan haar toch niet meenemen?

Wat zou het handig zijn als mijn moeder dichtbij zou wonen.

Mijn hersenen werken op volle toeren om te bedenken wie er overdag voor de baby zal kunnen zorgen.

Er schiet me helemaal niemand te binnen.

Die avond val ik na de laatste voeding uitgeput in slaap.

Midden in de nacht word ik wakker door babygehuil.

Eerst dringt het niet tot me door wat er is, maar als het gehuil overgaat in gekrijs schiet ik uit m’n bed en pak de baby op.

Wat nu weer?

Terwijl ik de baby in mijn armen wieg, probeer ik een flesje melk klaar te maken.

Als dat eindelijk gelukt is, zijg ik op de bank neer en geef ik de baby de fles.

Mijn ogen vallen van vermoeidheid dicht, totdat ik het geluid hoor dat er alleen maar lucht gezogen wordt.

Ik houd de baby rechtop zoals ik moeders wel eens heb zien doen en klop de baby op haar ruggetje.

Er komt geen boer, maar ergens onderin de baby begint het vervaarlijk te rommelen.

Lieve help, ook dat nog, denk ik.

Ik kokhals als ik de groene smurrie zie tijdens het verwisselen van de luier.

Wat later leg ik het kleine bundeltje mens in haar bassinet.

Dan zak ik op de bank neer.

Weer komen schuldgevoelens bovendrijven.

Ik heb er te makkelijk over gedacht.

Dan voel ik ook boosheid boven komen borrelen.

Waarom wil Miranda dit niet samen met mij doen?

Gauw laat ik deze gedachte weer varen.

Miranda heeft vanaf het begin van de zwangerschap laten weten dat ze dit niet wilde.

Hoe misselijk ik het ook vind dat ze in het niets is verdwenen, zij heeft aan mijn vraag voldaan en nu moet ik met de gevolgen dealen.

Ik val op de bank in slaap.

Ik word wakker van het zonlicht dat door de gordijnen schijnt en van gemurmel in het babybedje.

Alles aan me doet zeer van het ongemakkelijke liggen op de bank.

Ik voel me totaal gevloerd.

In mijn hoofd tolt alles door elkaar.

Ik dwing mezelf om de spulletjes die ik heb gekocht een plekje in mijn appartement te geven. 

Zodra ik kan, bel ik mijn baas om de situatie uit te leggen.

‘Had je dat niet eerder aan zien komen?’, vraagt hij geïrriteerd.

‘Nee, het heeft me totaal overrompeld. Ik wist niet dat ze me alleen met de baby zou laten en zelf zou verdwijnen.’

‘Wel, je hebt een jaar ouderverlof, daar kan ik niet omheen, maar ik blijf het een vervelende streek vinden.’

‘Sorry’, zeg ik en ik meen het.

Om de situatie wat te verzachten voor m’n baas, bied ik hem aan een paar uur per dag van huis te werken.

Hij vindt het goed.

Met een zucht van opluchting leg ik de telefoon neer.

Ik heb geen zin om binnen te zitten met dit mooie weer.

Ik doe de baby in de draagzak en stap mijn appartement uit, de gang op.

Als de lift opengaat, staat daar de oudere vrouw die boven me woont.

‘Is dat jouw baby?’ vraagt ze verbaasd. ‘Is het een jongen of een meisje?’

‘Een meisje’, zeg ik.

‘Hoe heet ze?’ vraagt ze verder.

Even moet ik nadenken.

Toen ze nog niet geboren was, was het zo gemakkelijk om haar Beau te noemen.

Nu ik de zorg voor haar op mijn schouders voel drukken, heb ik haar telkens baby genoemd.

’Ze heet Belle’, zeg ik.

‘Wat een prachtige naam. En hoe gaat het met je vrouw?’, vraagt ze belangstellend verder.

Vrouw?, denk ik verward en ik flap eruit: ‘Ik heb geen vrouw.’

Ik zie de verbaasde blik op het gezicht van mijn buurvrouw en ik haast me te zeggen: ‘Ze heeft me alleen met de baby gelaten.’

‘Hmm’, zegt de vrouw, ‘het lijkt erop dat je dus wel wat hulp kan gebruiken.’

Terwijl we de lift uitstappen en zij naar de buitendeur loopt, zegt ze: ‘Laat me maar weten wanneer je een oppas nodig hebt. Ik heb alle tijd van de wereld.’

‘Dank u wel’, stamel ik, en ondanks de zware mentale last die ik voel, glimlach ik.

Het komt vast allemaal wel goed.

Hitchhiker - Dutch version

Hitchhiker (Nederlandse versie)

Verkrijgbaar in de boekhandel en bij:

Uitgeverij de Banier

Amazon.nl

Elsa Dutch version

Elsa (Nederlandse versie)

Verkrijgbaar in de boekhandel en bij:

Uitgeverij de Banier

4 comments

  1. Ha Nettie,

    Een prachtig verhaal, echt geweldig!! Ben je lang bezig geweest met het verhaal of gaat dat zo vanzelf als je bezig bent met schrijven?

    Het liefst zou ik wel willen weten hoe zoiets verder zal gaan, maar daarin kunnen we onze gedachten laten lopen….

    Krijg je leuke reacties? Geeft weer moed om verder te gaan.

    Veel succes!! Ik kijk uit naar het volgende verhaal.

    Groetjes José

    Like

    • Hey José, het verhaal stond binnen een uur op ‘papier’, maar daarna lees ik het nog tig keer over en verander van alles. De vertaling neemt ook wel wat tijd in beslag. Groetjes, hoor! Je ziet een volgend verhaal wel weer verschijnen.

      Like

Leave a reply to Ben Verduin Design Cancel reply