Hoofdstuk 1
Nieuwjaarsavond

‘Ga je met me mee, varen op de grachten?’ Antonio kijkt haar vragend aan.
‘Varen? Op de grachten?’ Liza moet er een beetje om lachen. Zíj, met een zwerver op de grachten varen? Ze ziet in gedachten de mensen al hun neus ophalen. Zouden ze sowieso wel op de boot worden toegelaten? En waar haalt hij in vredesnaam het geld vandaan om dat te kunnen betalen? Ze kijkt Antonio weifelend aan. Zijn donkere ogen, dicht omlijst met zwarte wimpers, kijken haar vriendelijk aan. Een avondje varen met deze zwerver? Het idee trekt haar eigenlijk wel. In gedachten ziet ze zich op de schouw op het donkere water van de grachten langs de verlichte schepen varen, zittend op een bankje dicht naast Antonio. Wat kunnen haar die kletsende mensen uiteindelijk schelen?
‘Oké’, zegt ze dan. Hij steekt haar zijn grofgebreide want toe en ze legt haar suède handschoen er wat verlegen in. Hand in hand lopen ze naar de Lage Gouwe, waar de boot afgemeerd ligt.
De afgelopen maand december is echt een feestmaand geweest. Dat was eerst wel anders. Liza weet nog wel van de jaren dat er rond de kerstdagen bijna geen hond in de stad was om de enorme kerstboom uit Noorwegen te bewonderen. Bijna niemand had nog interesse voor het kerstevangelie, dat door de burgemeester werd voorgelezen op Kaarsjesavond. Toen waren er twee actieve dames opgestaan die flitsende ideeën hadden om nieuw leven in de muffe stad te blazen. Het was hen niet te doen geweest om te evangeliseren, maar ze hadden gewoon klanten nodig voor hun business. Ze zagen dat door alle inzakpaaltjes in het wegdek en alle parkeer- en inrijverboden, waardoor je met je auto niet meer in de binnenstad kon komen, hun klandizie aardig begon in te krimpen. Daar moest wat aan gedaan worden. Omdat iedereen bijna alleen klanten had die op de fiets kwamen, met naar hun winkeliersbegrippen te kleine fietstassen, vonden hun fantasieën gretig bijval. Een enorm feestprogramma werd opgesteld en de Sint Jan, de grote kerk midden in de binnenstad, vormde samen met het gotische stadhuis op de markt het middelpunt. Het kerkbestuur boog zich ook over het programma en kwam tot de conclusie dat dit een prachtige manier was om mensen van heinde en ver naar de kerk te lokken. Tientallen vrijwilligers werden opgetrommeld om tijdelijke functies te vervullen. Het beloofde een drukke, maar mooie maand te worden. De winkeliers concentreerden zich op het kunstlicht, de kerk op Hèt Licht.
Ook Liza liet zich meeslepen door de voorbereidingen voor de feestmaand. Toen ze de nacht na Sinterklaas niet kon slapen, ging haar fantasie ook met haar op de loop. Liza had een nieuwe viool gekregen. Ze was er erg blij mee geweest. Het was alleen moeilijk om in de drukte van het huiswerk maken een paar uurtjes te vinden om hem uit te proberen. Ze moest en zou een manier verzinnen om op haar viool te spelen. Toen was er een gewaagd plan in haar opgekomen.
Hoe het begon
Iedereen in het kostershuis, dat tegenover de Sint-Janskerk staat, is in diepe rust. Liza stapt uit bed en kleedt zich snel aan. Zo geluidloos mogelijk om haar ouders en Pierre, haar broer, niet wakker te maken, gaat ze de trap af naar beneden, haar vioolkoffer in haar hand. In de gang doet ze haar winterjas aan en neemt de kerksleutel van de haak. Ze haalt de knip van de voordeur en glipt naar buiten, de deur zachtjes achter zich dichttrekkend. Een koude wind plukt aan haar haren. Snel steekt ze het pad over naar de kerk die hoog boven haar uittorent.

‘t Is donker in de Sint Jan. Alleen het licht dat van buiten van de straatlantaarns komt, schijnt zacht op de stenen vloer. Liza loopt heel voorzichtig. Precies op de voegen tussen twee stenen zet ze haar voeten neer. Dat doet ze altijd. Ze vindt het oneerbiedig en eerlijk gezegd ook griezelig om over de zerken te lopen. Daaronder liggen dode mensen. Dan ga je toch zeker niet dwars over hen heen lopen. Zondags probeert ze het ook, maar als haar moeder het in de gaten heeft, moet ze er altijd mee stoppen.
‘Doe niet zo kinderachtig, griet, die mensen weten er ten eerste niets van en het is trouwens al zo lang geleden.’
Toch kan ze er niet mee stoppen. En nu vanavond kan ze lopen zoals ze zelf wil. Er is verder niemand in de kerk. Alles is stil. Stil en donker. Links zijn de hoge gebrandschilderde ramen, waar het zachte licht van de buitenlantaarns doorheen valt. Rechts zijn de oude kerkbanken. Nu kan ze er nog niet overheen kijken; straks zullen ze lager worden. Dan kan ze de andere banken ook zien. Dan ziet ze ook de open plek voor de preekstoel waar ze zal gaan staan. Dat hoort. Daar staan muzikanten altijd. Dan kan iedereen je goed zien. Vanavond zal zij er zelf gaan staan. Helemaal alleen. In het donker. En alleen de kerkbanken en de figuren op de ramen zullen luisteren. Niemand zal er wat van kunnen zeggen.
Zoiets van: ‘Heb jij geen huiswerk te maken voor maandag?’
Of zoals Pierre zo denigrerend kan zeggen: ‘Moet je haar weer horen, ze denkt echt dat ze het kan.’

Stil sluipt ze verder, tot onder de preekstoel. Psalm 122 staat er op de borden. Dat is een vrolijke psalm, weet ze. Dan zal zij ook proberen vrolijke muziek te maken. Ze zet haar koffer op de grond, opent hem en haalt haar viool eruit. Eerst even stemmen, en ze slaat een paar noten aan. Ze schrikt. Dit maakt toch meer geluid dan ze heeft verwacht. De tonen glijden weg door de hoge, statige kerk. Dan is het weer stil. Ze luistert gespannen. Zal iemand haar gehoord hebben? Ach, het zal wel meevallen. Haar vader en moeder liggen te slapen en als er nu zo laat nog iemand langs de kerk loopt, heeft hij vast en zeker te lang in de kroeg gezeten. Die let niet op een beetje muziek. En zachtjes begint ze weer te spelen. De hele week heeft de muziek van Pavarotti door haar hoofd gespeeld en nu zal ze proberen of ze het hier ook kan spelen. Vorige week was er een orkest uit Amsterdam in de kerk. Prachtig was het. Liza had geholpen met koffieschenken in de pauze en na de pauze was ze blijven luisteren.
Ze begint langzaam; ze moet eerst de juiste tonen vinden, maar al gauw gaat het beter. Ze speelt de muziek uit haar hoofd. Ze gaat zo op in haar spel dat ze vergeet waar ze is, hoe laat het is, of iemand haar misschien kan horen en ook dat ze morgen gewoon weer vroeg op moet.
Even laat ze haar viool zakken. Ze strijkt haar blonde lokken uit haar gezicht. Ze heeft het er warm van gekregen. Haar winterjas hangt ze over één van de banken. Dan speelt ze weer verder. Hoe lang ze daar al voor de preekstoel staat, weet ze niet; ze kan in het donker niet op haar horloge kijken. Ineens meent ze iets achter in de kerk te horen. Doodstil luistert ze. Ja, daar is het weer. Het lijkt wel of er iemand de kerk in sloft. Ze duikt ineen. Zo snel en zo geruisloos als ze maar kan, legt ze haar viool terug in de koffer. Haar jas grist ze van de bank. Het geluid van de sloffende voeten komt dichterbij. Ze moet iets verzinnen. Ze moet weg, wie het dan ook is die daar aan komt lopen. Naar boven moet ze, de trappen tussen de banken op. Daar, aan het eind, is een mogelijkheid om snel weer naar beneden te gaan. Dan is ze zo bij de achterdeur. Dom eigenlijk om die open te laten staan.
Haar hart bonst. Ze sluipt de trappen op. Schichtig kijkt ze achterom of de persoon die ze hoort haar kan zien. Even staat ze stil. Ze zet haar vioolkoffer voorzichtig op een traptree. Haar jas hangt ze beter over haar arm. De vioolkoffer pakt ze weer op, maar het handvat van de koffer glijdt bijna uit haar hand. Verwoed doet ze een poging om er beter grip op te krijgen. De koffer slingert heen en weer en raakt de bank. Een doffe bonk verbreekt de stilte. Meteen ziet ze beneden aan de trap een hoofd tevoorschijn komen. In de schemer komt het haar vaag bekend voor, maar ze kan niet zien wie het is. Haar vader of moeder is het in ieder geval niet. Plotseling benauwt haar het donker van de grote kerk. Ze pakt de vioolkoffer stevig vast en zet het op een lopen naar boven. Daar, achter de hoge houten rugleuningen van de laatste banken, neemt ze de smalle treden zo snel ze kan naar beneden. Aan die kant van de kerk schijnt er geen licht van de buitenlantaarns op de trap. Voorzichtig voelt ze met haar voeten waar de treden zijn. Opschieten moet ze. Ze hoort de holle klanken van voetstappen die over de zerken snellen. De persoon die haar achtervolgt, heeft niet, zoals zij, ook de trap naar boven en weer naar beneden genomen. Hij is rond de banken gerend. Bijna gelijktijdig komen ze op het pad naar de uitgang. Haar achtervolger steekt een hoofd boven haar uit. Ze kan zijn gezicht nog steeds niet zien, want nu is zijn rug naar de hoge glas-in-loodramen gekeerd. Ontlopen kan ze hem nu niet meer. Met een paar passen staat hij naast haar.
‘Wat doe jij hier?’ sist hij.
‘En wat doe jij hier?’ bauwt ze hem na. Ineens ziet ze wie het is.
Een kwartiertje later ligt ze bibberend van de kou in haar bed. De deur van de kerk heeft ze op slot gedaan en de sleutel hangt weer netjes naast de voordeur in het sleutelkastje. Ze glimlacht. Het is haar toch maar mooi gelukt een poosje op haar viool te spelen. Jammer dat die zwerver haar kwam storen. Ze had nog veel langer door willen gaan. Ach, eigenlijk maar goed ook. Ze moet over een paar uur weer naar de bakkerij en het is niet de bedoeling dat ze appelpunten in plaats van Hazelino’s aan de klanten meegeeft. Dan dommelt ze weg. Ze schrikt wakker van de wekker en geeft hem een klap op zijn kop. Meteen is ze weer in dromenland, maar de wekker laat het er niet bij zitten en maakt haar tien minuten later weer wakker. Nu moet ze er wel uit. Ze durft niet goed in de spiegel te kijken hoe ze eruitziet, maar het valt erg mee. Een laagje smeer onder haar ogen doet wonderen en even later is ze in de keuken om wat te eten. Haar hoofd tolt een beetje en ze moet moeite doen om haar boterham met kaas op te eten. In huis is alles nog stil. Op zaterdag is zij de eerste die de deur uitgaat. Haar vader gaat als tweede. Hij doet als koster de kerk en de souvenirwinkel open voordat de eerste toeristen op de stoep staan. Haar moeder helpt mee in de winkel en Pierre haalt het een en ander aan boodschappen op de markt voordat hij ’s middags naar zijn werk in de Tapperij gaat. Even over half acht stapt ze de deur uit, de kou in. Als Liza de markt oploopt, wordt daar druk heen en weer gesjouwd met kratten groenten en allerlei andere artikelen. Ze knapt ervan op. Ze is niet de enige die vroeg op is. Hier en daar groet ze vrolijk een jongen of meisje die ze kent.

‘Hé, Gerard’, roept ze naar de kaaskraamhelper en steekt haar hand naar hem op. Hij draagt een grote gele kaas in zijn armen en roept: ‘Heui’.
De deur van de bakkerij is niet op slot en Liza glipt naar binnen. Hier is het lekker warm. Arme Gerard, hij zal maandag op school wel weer mopperen dat hij zo’n koud weekend heeft gehad. Ze loopt naar achteren en hangt haar jas op.
‘Ha, Liza’, groet Stefany, de bakkersvrouw, haar. Nog voordat Erika er is, die ook in de bakkerij werkt, is Liza druk met allerlei klusjes. Ze vergeet haar slaperigheid en werkt stevig door. Rond tien uur is het even iets rustiger in de winkel en met een voldaan gevoel gaat ze even zitten om een bakje koffie te drinken. Al snel moet ze weer verder, want de winkel stroomt ineens vol met klanten. Nu kan er niemand gemist worden. Tegen de middag zijn ook alle stoeltjes in het restaurantje bezet en Liza rent heen en weer met koffie en gebak. De gasten zijn blij even in de warmte en heerlijke geuren van de bakkerswinkel te kunnen zitten voordat ze verder winkelen. Veel tijd om met hen te praten heeft Liza niet en in de drukte kijkt ze ook geen enkele keer naar buiten. Zo ziet ze ook niet de zwerver langskomen die even bij de winkel stopt om naar binnen te kijken. Om vijf uur gaat de winkeldeur achter de laatste klant dicht. De sopdoeken en dweilen komen tevoorschijn en een uur lang wordt er geboend en gepoetst.
‘Meiden’, zegt Stefany, ‘het is wel weer genoeg voor vandaag. We stoppen ermee en gaan weekend houden’.
Erika en Liza vegen het zweet van hun voorhoofden en slaken een zucht van verlichting. Ze ruimen de emmers en poetslappen op en gaan, na een vermoeid ‘Prettig weekend’, met ieder een doos overgebleven gebak in hun handen de bakkerij uit. Gerard heeft de laatste niet-verkochte kazen in de bus van zijn baas geladen en staat ook op het punt om naar huis te gaan. Hij ziet er moe uit na een zware marktdag.
‘Tot morgen, hé’, groet hij.
‘Tot morgen’, roept Liza terug. Dan steekt ze voor het stadhuis de markt over en verdwijnt ze tussen de huizen aan de overkant.
‘Fijne dag gehad?’ klinkt een stem achter haar. Ze draait zich om en ziet de zwerver aankomen.

‘Ja, hoor’, zegt ze. Even staat ze in tweestrijd. Moet ze nu vragen of hij ook een leuke dag heeft gehad? Ze doet het niet en in plaats daarvan maakt ze de gebakdoos open. ‘Kies er maar een uit’, zegt ze. Een blijde lach glijdt over zijn gezicht en voorzichtig haalt hij een vruchtengebakje uit de doos.
‘Lekker, dank je wel’, zegt hij stralend. Gauw doet Liza de doos weer dicht, lacht verlegen en weet dan niet hoe snel ze naar huis moet. Ze kijkt niet meer om. In gedachten ziet ze hem op de keien staan met dat kleurige gebakje in zijn handen. Haar hart bonst. Weer ziet ze die stralende lach op zijn gezicht. Zo intens, zo hartelijk. Ze krijgt het er warm en benauwd van. Wat kan ze hiermee? Ze zag hetzelfde wat ze in Johns ogen ziet. Maar John is gewoon een klasgenoot die ze ook zondags in de kerk ziet. Het is niet zo moeilijk hem te negeren als ze daar zin in heeft. Maar dit is ongrijpbaarder. Ieder moment dat ze in de stad loopt, kan hij opduiken en haar aanspreken. Pas als ze bij de voordeur van het kostershuis is, kijkt ze voorzichtig achterom. Niemand te zien. Ze maakt snel de deur open en kijkt nog een keer over het pad langs de kerk. Leeg, niemand. Ze sluit de deur achter zich en in de keuken zet ze de doos op tafel.
‘Hoi mam’, groet ze haar moeder, die daar met het eten bezig is.
‘Hoi Liza. Was het leuk vandaag?’
‘Ja, hoor, lekker druk, maar wel gezellig.’
Niet veel later zit ze met haar vader en moeder aan tafel en kletsen ze over de leuke en lastige momenten van die dag.
Het is zondagmorgen, tien voor tien. Liza staat als eerste voor de kerk te wachten. Nog geen vijf minuten later is het vaste groepje bijna compleet. Hanneke, Gerard, John en nog een paar uit de stad.
‘Zullen we maar naar binnen gaan?’ stelt John voor. ‘Het is te koud om lang buiten te wachten’.
Binnen zoeken ze een plekje bovenin het middenschip van de kerk. Het is een gezellig geroezemoes voordat de dienst begint. Tijdens het zingen en bidden kan Liza haar gedachten er goed bij houden, maar tijdens de preek gaan ze dwalen. Ze kijkt vanaf haar hoge zitplek precies op het podium waar ze vrijdagnacht stond. Weer hoort ze de tonen van de muziek door de hoge gewelven van het oude kerkgebouw zweven. Ze ziet het zachte licht door de ramen naar binnen vallen en weer voelt ze die plotselinge schrik toen de zwerver binnenkwam. Wie is hij eigenlijk? Vaak ziet ze hem op de markt rondstruinen met een andere zwerver bij zich. Waarom liep hij eigenlijk die nacht zo laat nog buiten? Kon hij niet slapen van de kou? Gedronken had hij vast niet. Dan had ze het wel geroken. Waar sliep hij trouwens? Zou ze hem gewekt hebben met haar viool? Zo hard kon dat toch niet geweest zijn? Ineens is ze daar niet zo zeker van. Dan stoot John haar aan, die zoals gewoonlijk naast haar zit.
‘Starende mensen….,’ fluistert hij en hij glimlacht veelbetekenend. Hij houdt haar een rolletje pepermunt voor. Liza schudt haar hoofd. Ze hoeft geen snoepje in de kerk. Veel te storend voor de dominee om naar die kauwende snoeten te kijken.
‘Ben je aan de lijn, dikzak?’ vraagt John zacht grinnikend. Liza knikt en denkt aan de keer dat hij probeerde met zijn handen haar taille te meten. Ze paste er precies in. Maar ja, ze hield wel haar adem in en hij heeft tamelijk grote handen, verdedigt ze zichzelf in gedachten.
‘Jullie gaan toch wel even mee, iets drinken?’ vraagt Liza na de dienst aan de jongens en meiden. Daar zijn ze wel voor te porren. Ze steken het pad over dat tussen de kerk en het kostershuis loopt. Luid stommelend en ginnegappend komen ze achter haar aan de gang in. Ze schoppen hun schoenen uit en hangen hun jassen aan de kapstok. Liza helpt haar moeder bij het serveren van het drinken en iets lekkers. Ook Pierre is van de partij. Hij kan het niet laten de meiden te stangen. Prachtig vindt hij het, dat gehap van ze. Ze leren het nooit dat ze niet serieus op zijn opmerkingen in moeten gaan. Liza tuint er ook weleens in, hoewel ze hem toch al 17 jaar kent. Na een uurtje staat Gerard op.
‘Ik ga er weer eens vandoor’, meldt hij. Meteen staan de anderen ook op en na een hoop geharrewar, gegiechel en gedrang in de gang gaan ze naar buiten.
‘Bedankt voor alles’, roept John met zijn hoofd om de kamerdeur naar Liza’s moeder.
‘Geen dank, graag gedaan, het was gezellig’, roept ze terug.
Dan moeten de anderen ook een voor een terug naar de kamer om gedag te zeggen. Voordat ze uiteindelijk allemaal op hun fiets zitten, is het een kwartier later. Zwaaiend naar Liza rijden ze weg. Liza blijft nog even voor de deur staan als ze om de hoek verdwenen zijn. Ze kijkt de straat in of ze misschien een bekende ziet. Dan glipt ze gauw naar binnen, de warmte in. Pierre doet net een nieuw blok hout in de haard als ze de kamer binnenkomt. Hij draait zich half naar haar om.
‘Wanneer kondig je nu eens officieel je verkering aan met John?’ vraagt hij plagend. ‘Hij vreet je bijna op.’ Liza haalt haar schouders op.
‘Misschien wel nooit, weet je’, zegt ze plagend terug. ‘Het is een beetje eenzijdig, hè’, voegt ze eraan toe.
‘Wat man, je bent niet lekker. Knappe boy, rijke ouders, wat moet je nog meer?’ plaagt Pierre verder.
‘Ja’, zegt Liza, ‘wat moet je nog meer? Knappe boy, rijke ouders, happy end.’
Dan pakt ze haar boek en kruipt ermee in de leunstoel bij de haard. Pierre kan kletsen wat hij wil, maar de rest van de dag luistert ze niet meer naar hem.

Heb je genoten van het Kerstverhaal? Wil je ook andere verhalen lezen? Ik heb twee boeken voor je die vandaag nog kan gaan lezen. Klik op de links voor de Nederlandse versie: Hitchhiker en Elsa.
Hitchhiker: nineteen, homeless, and chasing a dream — can Nadia survive without losing herself? She left with hope. She stayed for survival on Victoria’s unforgiving streets.
Elsa, a stirring novel of resilience, heartbreak, and the unspoken bond between women who walk through fire and keep walking.
Check out the books of my fellow Vancouver Island Authors and Illustrators.



