Hoofdstuk 9
Bij de zij-ingang van de kerk is een smoezelige tent gebouwd. Voor de tent zitten herders en herderinnen in jute kleren. Naast de tent staat een hok waar schapen hun kont proberen te keren. Liza hangt over de houten planken en aait een schaap over z’n kop.
‘Bèè’, zegt het schaap.
Tim klimt op het houten hek en tuimelt meteen het hok in tussen de schapen. Deze stuiven verschrikt blatend naar de achterkant van het hok. Tim weet niet hoe snel hij op moet staan en weer over het hek moet klimmen.
‘Wat ben je toch een lekkere oel.’ Liza schatert het uit. Ondertussen klopt ze de strootjes van zijn kleren.
‘Geen pijn gedaan?’ informeert ze nog.
Tim schudt zijn hoofd en kijkt angstvallig of er niemand aankomt om hem op zijn kop te geven.
‘Zeg je niks tegen Leonora?’ vraagt hij, ‘anders gaat ze weer mekkeren.’
Dan schieten ze allebei in de lach.
‘Dan kan ze wel bij de schapen gaan staan’, hikt Tim.
Maar Leonora staat niet bij de schapen. Ze loopt langzaam speurend langs de herders en tuurt langs de kerk het donker in.
‘Zoekt ze haar vriendje?’ vraagt Tim aan Liza.
‘Vast wel, misschien komen we hem straks wel tegen.’

Bij de herdersfamilie blijven ze staan om naar hun lied te luisteren.
‘Mooi gezongen, hoor’, prijst Liza een meisje als het lied afgelopen is.
‘Ken je haar?’ fluistert Tim.
‘Ja’, zegt Liza, ‘ze zit bij ons in de kerk.’
‘O’, zegt hij alleen maar en hij verrekt bijna zijn nek om nog achterom te kijken als ze weer verder lopen.
‘Zullen we eerst binnenkijken?’ stelt Liza aan Leonora voor.
‘Best, ik vind het hier wel wat koud, eerlijk gezegd.’
Bezorgd kijkt Tim nog een keer achterom naar het lieve herderinnetje, maar ze lijkt het niet koud te hebben. Dan gaat hij achter de meiden en zijn vader aan naar binnen door de zware houten deur. Als ze in de kerk komen, zien ze rijen stoelen in het koor staan.

‘Daar wordt over tien minuten de kerstversper gehouden’, vertelt Liza aan oom Sander. Hij neemt een foldertje aan van een vriendelijke mevrouw en begint druk te lezen.
‘We hebben nog een hoop te zien’, zegt hij even later. ‘Laten we rechtsaf slaan naar de kerstkamer.’
In de Van der Vormkapel is het gezellig. Echt een jaren-30-kerstkamer. Voor de mooi verlichte kerstboom staan zes meisjes in prachtige jurken kerstliederen te zingen. Ze worden begeleid door de piano. Liza bekijkt op haar gemak de kapel. Ze is hier vaker geweest, maar nooit tijdens de kerst. Anders is de kapel altijd heel sober ingericht. Hier kunnen toeristen tot rust komen na een hectisch dagje in de drukke stad. Het is geen grote kapel, meer een ruime huiskamer met hoge gebrandschilderde ramen rondom. Rustig is het hier nu ook niet. De mensen dringen in het nauwe gangetje om binnen te komen en een glimp op te vangen van het koortje.
‘Het is bijna half zes’, fluistert oom Sander, ‘we gaan naar de kerstversper. Kom’, spoort hij de meiden en Tim aan. Hij wil duidelijk niets missen van alles wat er te beleven valt in en rondom de kerk. Ze schuifelen het gangetje weer uit, terug naar de kerk. Ze gaan zitten op de stoelen in het koor. Er zijn al meer bezoekers.
Over het pad tussen de twee rijen stoelen in komt een mevrouw aanlopen. Ze heeft een zwarte, lange japon aan. Haar sieraden schitteren aan haar armen en hals. Een plaatje om te zien. Ze vertelt over het vieren van kerst.
‘Kerst vieren is weten hoe donker de nacht kan zijn, en toch je hart richten op het licht dat onvermijdelijk doorbreekt; sterker nog: dat al gekomen is.’
Liza luistert en droomt weg. Soms voelt de nacht zo dichtbij. Wat mooi als je weet van het licht. Ze voelt zich blij en warm worden. Ze gelooft dat het Licht is gekomen en dat het zal schijnen in de meest ontoegankelijke hoeken en gaten van de harten van mensen. Het maakt haar gelukkig en ze zingt ontroerd de Lofzang van Maria mee.
Hoe heilig is Zijn naam!
Laat volk bij volk te zaâm
Barmhartigheid verwachten;
Nu Hij de zaligheid,
Voor die Hem vreest, bereidt,
Door al de nageslachten.
Hoop. Hoop voor de toekomst.
Na afloop is het nog te vroeg voor de kerstmaaltijd met de herders. Daarom lopen ze langs het devotiepad aan de rechterkant van de kerk om de beelden die tentoongesteld staan te bekijken en om de gedichten die erbij hangen te lezen. Om zes uur gaan ze terug naar de houten gymzaalbanken die zijn klaargezet in de ruimte tussen het koor en de grote kerk.
‘Ha, Pa.’
De herder die bij de grote ketel in het midden van de kring staat, kijkt op. ‘Ha Liza. Gaat u zitten, dames en heren’, nodigt hij de mensen die bij de banken zijn blijven staan. ‘Ik ga jullie een verhaal vertellen over de herders in de velden van Efratha. Ondertussen zal er aan jullie soep en brood uitgedeeld worden.’
Iedereen zet zich neer en laat zich bedienen door kleine herders en herderinnetjes. Liza’s vader vertelt. Over de nacht dat de hemel openging en de engelen vertelden dat de Heere Jezus was geboren.
‘Toen zijn we direct naar de stal gegaan. Naar de schapen keken we niet meer om. We geloofden dat de engelen wel op hen zouden passen. Wij hadden iets te doen wat belangrijker was. In de stal vonden we het Kindje Jezus en je wilt niet weten hoe ontzettend blij we waren dat Hij eindelijk gekomen was. We zijn het in het dorp aan iedereen gaan vertellen, maar niemand vond het een geloofwaardig verhaal. Ik hoop’, zo besluit hij zijn verhaal, ‘dat jullie’ – en hij wijst de hele kring rond – ‘mij wel zullen geloven en ook naar het Kindje toe zullen gaan om het te aanbidden.’
Het is stil in de kring. Iedereen eet langzaam door. Niemand durft te reageren. Dan hoort Liza opeens een stem achter zich.
‘Beste herder, ik geloof je verhaal.’
Liza voelt een rilling over haar rug lopen. Ze kent die stem. Langzaam keert ze zich om en kijkt omhoog in het gezicht van Antonio. Hij kijkt haar aan en geeft haar een knipoog. Verlegen en met een kleur op haar wangen draait ze zich terug op de bank. Dan durven de andere mensen ook weer te praten. Iemand begint een gesprek met de herder, die er graag op ingaat. Ook Antonio gaat in gesprek met de mensen die naast hem staan, zodat Liza niet de kans krijgt hem te spreken.

‘Ik ga een lampion maken’, kondigt Tim aan. Hij rent naar de tafeltjes voorin de kerk die klaarstaan om te knutselen. Als oom Sander en de meisjes bij hem komen kijken, prikt hij al ijverig raampjes uit de zijkanten van de lampion.
‘Ben je daar niet een beetje te groot voor?’ vraagt Leonora.
Een beetje verschrikt kijkt Tim op. Maar dan wordt hij geholpen door Gerard, die net aan komt lopen en hoort wat Tims zus zegt.
‘Nee, joh, het is juist heel erg leuk om te doen en straks gaan we met de lampionnen door de stad lopen. Dat wil je toch niet missen?’ Tim grijnst naar Leonora.
‘Helpen jullie hem een handje?’ vraagt Gerard, ‘dan kan ik de andere kinderen verder helpen.’
Liza en Leonora gaan ieder aan een kant van Tim zitten en pakken ook een prikpen en een priklap en gaan aan de slag.
Tim fluistert zacht tegen Liza: ‘Is Leonora daar niet te groot voor?’
Liza geeft hem een duw met haar elleboog ‘Pas maar op, ze stopt direct met prikken als ze je hoort.’
Tim gluurt naar Leonora rechts van hem. Die hoort of ziet hem helemaal niet meer. Haar prikwerk gaat ook niet bijster vlotjes. Telkens kijkt ze op om te zien waar Gerard mee bezig is. Tim ziet dat Gerard Leonora een knipoogje geeft.
Hij stoot Liza aan. ‘Zijn ze verliefd?’ vraagt hij zachtjes.
‘Ik denk het’, zegt Liza.
Tim danst van pret op zijn krukje heen en weer. Hij lacht in zichzelf. Liza denkt bezorgd over wat hij wel niet aan het uitdenken is. Ze geven de zijkanten van de lampion nog een gezellig kleurtje en proberen daarna de onderdelen in elkaar te zetten. Gerards hulp kunnen ze daar wel bij gebruiken en die roepen ze natuurlijk in. Op de bodem van de lampion plakken ze een waxinelichtje vast. Bovenaan bevestigen ze een stokje waar Tim hem aan moet dragen.
Om zeven uur begint de optocht bij de hoofdingang van de kerk en ze moeten zich nog haasten om alle lampionnen op tijd af te krijgen. Het is een klein groepje dat zich buiten in het donker verzamelt. Rechts van de hoofdingang is de herberg waar een boodschapper een bevel van keizer Augustus voorleest. Twee mensen, een man en een vrouw die een baby verwachten, komen uit de herberg.
‘Sorry’, zegt de dikke herbergier, ‘hier is alles vol. Kijk maar of je ergens anders kan slapen.’
De man en de vrouw kijken verdrietig en lopen voor de lampionnenoptocht langs. Liza kijkt hen na als ze aan de zijkant van de kerk uit het zicht verdwijnen. Gerard geeft nog een paar instructies aan de groep en zorgt ervoor dat er een mooie rij wordt gemaakt. Hier en daar staat er een ouder tussen de kinderen.
‘Loop jij met mij mee?’ vraagt Gerard aan Leonora.
Ze kijkt vragend naar Liza.
‘Ik loop met Tim mee’, zegt die geruststellend. Langzaam zet het stoetje zich in beweging. Het gaat achter de kerk langs. Halverwege de kerk stoppen ze. Er is een groot gouden kleed opgehangen en ervoor staan engelen te zingen.
‘Eer aan God in de hoge en vrede op aarde voor alle mensen die Hij liefheeft’, klinkt het.
De lampionnenkindertjes blijven met open mond staan kijken en luisteren. Als het lied uit is, lopen ze weer verder. Gerard draait zich om naar de groep en achteruitlopend vertelt hij. ‘De Heere Jezus is geboren. Gaan jullie mee, kijken in de stal?’
‘Jaaa’, klinken dunne, bibberkoude stemmetjes. Ze lopen verder tot ze bij de achteringang van de kerk de stal zien staan. In de kribbe ligt een baby en Jozef en Maria staan erbij.
In de verte komen de wijzen uit het oosten in prachtige gewaden en met een heuse kameel aangelopen. Aan de mensen die staan te kijken vragen ze waar ze de pasgeboren Koning van de Joden kunnen vinden. Iemand wijst hen de weg naar de stal. De kinderen met de lampionnen gaan een beetje aan de kant staan, zodat de wijzen bij het Kindje kunnen kijken.
In een hoekje van de stal staan een paar herders. Zij hoorden, toen ze op wacht stonden bij de schapen in het veld, dat de Heiland was geboren en ze zijn direct gekomen. Tim probeert nog een glimp op te vangen van het herderinnetje dat hij eerder die avond zag.
De optocht gaat verder door de Willem Vroesentuin. Er lopen schapen en maar één herder. Die is vast voor de zekerheid teruggegaan toen de anderen nog in de stal bleven bij het Kindje.
Achter in de tuin is een bruggetje. Je kunt zo aan de andere kant van de Sint-Jan komen. Aan die andere kant staat een gids. Ze vertelt over de verlichte glazen. De optocht neemt het straatje rechts en dan gelijk links de Tiendeweg op. Na een rondje markt komen ze weer bij de hoofdingang van de kerk. De ouders bedanken Gerard en nemen de kinderen mee naar huis; de hoogste tijd om onder de wol te duiken.
‘Waar is je vader eigenlijk gebleven?’ vraagt Liza aan Leonora.
‘Zit daar maar niet over in. Die vermaakt zich wel.’
Haar vermoeden blijkt juist, want even later zien ze hem opnieuw in de kerk.
‘Ik kwam een oude bekende tegen en we hebben hier samen een kerstfilm gekeken’, vertelt hij. ‘Ik heb nooit meer aan jullie gedacht’, verontschuldigt hij zich.
‘Dat geeft niets’, zegt Leonora, ‘we zijn met de lampionnenoptocht mee geweest.’ ‘Gelukkig’, zucht hij quasi ernstig, ‘en’, zegt hij tegen Gerard, van wie hij wel snapt dat die met de meiden mee is geweest, ‘heb je goed op ze gepast?’
Gerard grinnikt een beetje. ‘Ze zijn heel braaf geweest, meneer.’
Het levert hem een por van Leonora op.
‘Kom je nog even bij ons thuis koffiedrinken?’ nodigt Liza Gerard uit.
Dat lijkt hem een goed idee. ‘Ik moet hier eerst alle knutselspullen opruimen en schoonmaken’, zegt hij, ‘dan kom ik.’
‘Wij helpen je wel, dan ben je zo klaar’, antwoordt Liza.
Ze gaan met elkaar aan de slag en in no-time is alles opgeruimd en netjes. Liza kijkt ondertussen of ze Antonio nog ergens ziet. Ze meent hem bij het koor te zien staan praten. Ze lopen met z’n drieën door de kerk naar de achteruitgang. Tim is al vooruitgegaan. Als ze vlak bij het koor zijn, breekt Antonio zijn gesprek af en komt naar hen toe. Liza laat de anderen voorgaan, zodat ze alleen met hem kan zijn.
‘Ik heb een poosje met je vader staan praten’, zo begint hij.
‘O?’ Liza is verbaasd. ‘En, was hij een beetje beleefd tegen je?’ vraagt ze.
‘O, jawel hoor, ik geloof dat hij wel begrip heeft voor mijn situatie’, voegt hij eraan toe. In zijn ogen glanst een ondeugend lichtje.
Liza kijkt hem verbaasd aan. Waar heeft hij het over? Wat bedoelt hij?
Langzaam vraagt ze: ‘Mijn vader heeft begrip voor jouw situatie?’
‘O, ik bedoel niet dat we nu maar ineens overal op straat met elkaar kunnen gaan staan praten en dat hij dat nu minder erg zal vinden, maar hij deed niet vervelend tegen me.’
‘Gelukkig’, zucht Liza. Misschien, denkt ze, gaat pa nog weleens zijn zicht op zwervers nuanceren. Wie weet.
Samen lopen ze door de brede deur naar buiten.
‘Ik ga nog langs een paar vrienden’, zegt Antonio, ‘misschien kan ik nog iets voor ze doen. Ik hoop je gauw weer te zien.’ Dan verdwijnt hij in de drukte tussen de herders die op het pad staan.
‘Knappe vent, joh’, zegt Leonora bewonderend tegen Liza. Hoe oud is hij eigenlijk? Een jaar of twintig?’
‘Ik weet het niet’, antwoordt Liza. Ze kijkt achterom of ze hem nog ziet, maar hij is in het donker verdwenen.

Thuis laten ma en tante Liesbeth hun bloemstukken zien. Grote gouden kerstballen op een bed van dennengroen en rode bessen.
Liza staart ernaar.
‘Vinden jullie ze mooi?’, vragen de moeders aan de meiden.
‘Prachtig’, zegt Leonora, ‘een voor op de salontafel en een voor op de eettafel.’
Liza zegt niets. Ze vindt de werkstukken heel mooi, maar kerstballen waren toch uit den boze? Ze glimlacht en vermijdt het zo om een oordeel te geven. Dit is geen avond om over zoiets onbenulligs moeilijk te doen.
‘Ik ga koffiezetten’, kondigt ze aan en loopt meteen door naar de keuken. Gerard loopt met haar mee.
‘Ik dacht dat je moeder niet van kerstballen hield. Dat vertelde je me pas geleden toch?’ zegt hij zachtjes terwijl hij over zijn schouder naar de kamer kijkt.
Liza haalt vertwijfeld haar schouders op.
‘Snap jij het, dan snap ik het’, zegt ze.
Dan schieten ze allebei in de lach.
‘Laten we maar lekker genieten van de mooie kerststukken’, zegt Liza lachend.
‘Gelijk heb je’, lacht Gerard terug en hij gaat weer naar de woonkamer. Al gauw is hij in een geanimeerd gesprek gewikkeld met oom Sander.
Als het bedtijd is voor Tim, staat ook Gerard op. ‘Ik moet ook naar bed van mijn moeder, Tim. Ik zit in hetzelfde schuitje als jij.’
Dan is het voor Tim niet zo moeilijk meer om welterusten te zeggen en naar boven te verdwijnen.
De meiden brengen Gerard naar zijn fiets. Liza doet alsof ze het erg koud heeft en gaat snel weer terug naar binnen.
‘Bedankt dat je me even met hem alleen liet’, zegt Leonora vijf minuten later als ze ook binnenkomt. Rillend staat ze in de gang.
‘Pas jij maar op dat je geen kou vat’, zegt Liza moederlijk, ‘ga lekker een hete douche nemen joh.’
Leonora verdwijnt naar boven en Liza gaat met haar viool in de woonkamer wat zitten spelen. Soms is haar hoofd zo vol van alle indrukken die ze opdoet dat ze dat alleen maar rustig krijgt door viool te spelen. Weer komen als vanzelf de tonen van Pavarotti tevoorschijn en met een gelukkig gevoel denkt ze terug aan alle mooie momenten van de afgelopen dagen.