Paardenbloempluisjes

Klaar voor de start…!, riep Wind.

Alle pluisjes gingen in het gelid staan.

Af!‘, riep Wind en meteen blies hij tegen het ronde, grijze hoofd van Moeder Paardenbloem aan.

De pluisjes juichten. ‘Kijken wie het verste komt’, riepen ze tegen elkaar.

Wind nam de Pluisjes mee op zijn rug, over het hek van de buren.

Wat een prachtige tuin’, riepen de Pluisjes.

Hun eigen tuin, waar moeder woonde, was vol gras, zover ze konden kijken, maar deze tuin had veel kleurige bloemen.

Wind gaf ze allemaal nog een duwtje en dook toen onder hen weg, op zoek naar nieuwe pluizekindertjes om mee te spelen.

Vlokje voelde Wind van onder zich wegschieten. Angstig keek ze naar beneden. Onder zich zag ze het water van de tuinvijver. Gele Plomp lag zachtjes heen en weer te wiebelen op de minuscule golfjes die Wind had veroorzaakt.

O, nee, dacht Vlokje, als ik maar niet bovenop Gele Plomp val. Hij ligt net zo lekker te schommelen. Ik wil zijn pret niet drukken. Maar, dacht ze, ik wil ook niet in het water landen. Ik weet niet of ik wel kan zwemmen. ‘Ik kom daar spoedig achter’, zei ze nerveus en meteen raakte haar voet het water.

Ze zonk tot haar middel in de vijver, maar gelukkig bleef ze drijven. Langzaam voer ze op de golfjes naar de waterkant. Daar zonk haar voet weg in de drassige modder. Ze kreeg hem er niet meer uit.

Ook goed’, zuchtte ze, ‘dan blijf ik hier wel staan.

Welkom’, klonk er een donkerbruine stem hoog boven Vlokje.

Verbaasd keek Vlokje omhoog en zag tegen de blauwe lucht een sigaar op een stengel.

Ik ben Lisdodde‘, klonk de diepe stem weer, ‘wie ben jij?

Ik ben Vlokje, een Paardenbloempluisje‘, zei Vlokje met een dun stemmetje. ‘Mag ik hier blijven staan?

Mij best, hoor’, zei Sigaar, ‘kijk alleen goed uit voor Tuinman. Als je hem ziet, schuil je maar tussen mijn bladeren.

Dankjewel’, stamelde Vlokje en keek bang rond of Tuinman er misschien aankwam.

Vlokje’s broertje, Plukje, zag ook de grond snel dichterbij komen. Hij waaide over de vijver en landde met een bonk tussen de grassprieten van het gazon.

Hallo’, zei hij toen hij een beetje van de schok bekomen was.

Hallo’, zei een piepklein stemmetje naast hem. Een klein sprietje gras kwam maar net met zijn blaadje boven de grond uit. Plukje keek rond. Was dit kleine sprietje de enige die hem verwelkomde?

Waarom zeggen de andere grassprieten niets?’, vroeg hij zachtjes aan Klein Sprietje.

Klein Sprietje trok een verdrietig gezicht. ‘In deze tuin worden de grote grassprieten iedere week een kopje kleiner gemaakt. Zonder hoofd is het moeilijk praten. En jij, jij moet vooral oppassen voor Tuinman, die je met wortel en al uit wilt roeien.

Wat!’, riep Plukje verschrikt. ‘Wat moet ik nu doen?

Misschien kan Wind je helpen?’, opperde Klein Sprietje.

Maar Wind was gaan liggen en Plukje zag hem nergens meer. Er zat niets anders op dan zijn voet in de grond te steken en wat te gaan drinken. Dagenlang gebeurde er niets bijzonders. Het was best gezellig om naast Klein Sprietje te staan.

Toen kwam Zaterdag en een oorverdovend lawaai vulde de tuin.

Daar zul je het hebben’, bibberde Klein Sprietje en boog zich zo diep als hij kon voorover.

Ook Plukje bukte.

Met een donderend geraas scheerde er een enorm gevaarte over hen heen. Klein Sprietje en Plukje hielden elkaar stevig vast totdat het gevaar in de verte verdwenen was.

Oei, dat was op het nippertje’, zeiden ze allebei tegelijk.

Ik ben bang’, zei Klein Sprietje, ‘dat we volgende keer ons hoofd zullen verliezen.

Langzaam lieten ze elkaar los en richtten ze zich op. Ze waren nu bijna even groot als de andere Sprieten.

Laten we dan de komende week elkaar zoveel mogelijk vertellen voordat onze monden gesnoerd worden’, zei Plukje droef en zo kletsten ze elkaar die week de oren van het hoofd.

Laat wat van je horen...