Truckerskonvooi

We hadden een gezamenlijk doel: een weg banen in de wildernis.

Eenieder van ons had zijn eigen taak uitgekozen.

De dapperen hakten door de bosjes en kapten bomen om.

Omdat ik niet zo sterk ben koos ik ervoor om sterke mensen uit te nodigen mee te helpen aan het vrijmaken van het pad.

Ik ging naar het dorp met een groot kartonnen bord met daarop een wervingsslogan in mijn handen.

‘Ga toch fietsen’, schreeuwde een voorbijganger. ‘Je doel is misplaatst.’

Even was ik uit het veld geslagen, maar vanbinnen was ik overtuigd dat het pad er moest komen en dus ging ik door.

‘Je maakt mijn kinderen bang’, riep een boze moeder me toe. ‘We willen niet weg uit dit dorp, we willen hier blijven.’

Ze probeerde me te slaan en een boze vader kwam gevaarlijk dichtbij met zijn pick-up truck alsof hij over me heen wilde rijden.

‘Mam’, zei een van mijn kinderen, ‘je bent gek.’ Ik haalde verdrietig mijn schouders op.

‘Mam’, zei een ander kind, ‘ik praat niet meer met je.’ Die nacht huilde ik mezelf in slaap.

‘Je weet niet waar je over praat’, zei weer een ander kind. Ik zuchtte.

‘Stil maar, mam’, zei m’n jongste en sloeg zijn armen om me heen. ‘Ze draaien wel bij als het pad gebaand is en ze kunnen zien waar het naartoe leidt.’

Ik glimlachte en nam mijn kartonnen bord weer op om nieuwe arbeiders te werven.

Iedere dag ging ik bij de weg kijken of het al vorderde.

Langzaam maar zeker werd er een paadje zichtbaar.

Langzaam maar zeker druppelden er nieuwe werkers binnen.

De sfeer bij het pad was opgewekt en positief.

Iedereen bracht wat te eten mee om uit te delen tijdens lunchtijd.

De gesprekken gingen over de voortgang van het werk.

Nieuwe ideeën werden aangedragen om het werk sneller te laten gaan.  

Ook de tegenslagen werden besproken en de manier van werken werd aangepast.

Samen met mijn vriendinnen ging ik telkens naar het dorp.

Samen stonden we sterk tegen de scheldkanonnades die op ons gericht werden.

Vrienden en familieleden stonden aan de kant en schudden boos hun hoofden naar ons.

Ze draaiden zich om en verlieten ons.

‘Ik wil niet meer dat je hier op mijn kantoor werkt,’ zei mijn baas. Ik hapte naar adem, maar zei niets.

Zondags in de kerk keken de mensen me geërgerd aan. ‘Waarom schop je zoveel onrust’, vroegen hun boze ogen, ‘waarom doe je niet gewoon zoals wij?’

Ik verliet de kerk en vond een andere die me accepteerde.

Ook vond ik een andere baan en kreeg de kans nog meer reclame te maken voor het vrijmaken van de weg.

Op een gegeven moment was de groep mensen die aan de lunches deelnamen, groter dan de groep die aan het werk was.

Ik keek met verdrietige, bezorgde ogen naar de mensen die aten, dronken, muziek maakten en feestvierden.

Toch bleven de arbeiders blij en positief en het werk ging gestadig door.

Net toen ik dacht dat alles wat we met ons werk bereikten, was dat anderen van ons profiteerden, hoorde ik in de verte een luid geclaxonneer van vrachtwagens die aan kwamen rijden.

Ik stond met mijn vriendinnen aan de kant van de nieuw gebaande weg en zag een eindeloos lange rij trucks aan komen rijden.

Ze waren versierd met rood-witte vlaggen met een essenblad erop.

Luid toeterend reden ze over het nieuwe pad.

Vele personenauto’s volgden hen.

We wuifden enthousiast en riepen hen aanmoedigingen en blessings toe.

Het pad was nog niet klaar, maar misschien konden de trucks door het laatste stukje jungle breken en de weg banen naar de vrije wereld.

Ik zuchtte toen de kilometerslange rij trucks in de verte verdween en samen met mijn vriendinnen liep ik terug naar huis.

We waren uitgeput van het twee jaar lang strijden tegen onrecht en leugens.

Nu was het tijd om het stokje aan anderen over te geven, hen aan te moedigen en toe te zien wat er aan het einde van het pad zou gaan gebeuren.  

Op hoop van zegen!

Laat wat van je horen...